Prijswinnende recensie van Bert-Jaap Koops: De mythevorming van het Drentse landschap

Simulacrum werkt dit jaar voor de vierde keer samen met de bachelor Kunstgeschiedenis van de UvA, ditmaal met tweedejaars werkgroepen Toegepaste Kunstgeschiedenis. Binnen dit vak werden door de studenten recensies geschreven en wij kozen de beste recensie uit de geselecteerde stukken. De winnaar is student Bert-Jaap Koops met zijn stuk ‘De mythevorming van het Drentse landschap’. Koops recenseert hierin de tentoonstelling Barbizon van het Noorden: de ontdekking van het Drentse landschap 1850-1950 in het Drents Museum in Assen die nog t/m 13 september 2020 te zien zal zijn. Het stuk is hieronder te lezen!


Barbizon of Tahiti van het Noorden?

De mythevorming van het Drentse landschap door Bert-Jaap Koops

Afb.1., Julius van de Sande Bakhuyzen, Rustende koeienhomer aan oever van door bomen omzoomde waterkant, z.j., olieverf op doek, 54 cm x 95 cm, Drents Museum

‘Hier is het magtig mooi’, schreef Vincent van Gogh in oktober 1883 aan broer Theo vanuit het Drentse Nieuw-Amsterdam: ‘hier op die heerlijke hei hoef ik U niet te zeggen [dat] ik volstrekt geen verlangen heb naar Parijs.’ (1) Drenthe heeft altijd een grote aantrekkingskracht uitgeoefend op schilders die rust, ruimte en het rustieke leven zoeken. Omgekeerd hebben schilders ook ons beeld van Drenthe bepaald. Hoe ze dat deden is te zien op de mooi vormgegeven tentoonstelling Barbizon van het Noorden. De ontdekking van het Drentse landschap 1850-1950.

Met deze tentoonstelling wil het Drents Museum in Assen de veelzijdigheid en schoonheid van het Drentse land laten zien door de ogen van de vele kunstenaars die hier hun landschapskunst hebben beoefend. Vooral sinds 1850 trokken zij vaak naar Drenthe om de onaangetaste natuur te verbeelden, zoals de vernieuwende Franse landschapsschilders dat deden in Barbizon. Het museum wil hiermee niet alleen het kunsthistorische verhaal van Drenthe vertellen, maar ook dat van het landschap. Volgens hoofdconservator en curator Annemiek Rens is het cultuurlandschap ‘niet echt ongerept, mensen hebben er allerlei invloed op uitgeoefend. Maar het vóelt ongerept, omdat er zoveel natuur is.’ (2)

Met een rijke selectie werken uit de eigen collectie, van bekende en onbekende kunstenaars, toont het Drentse landschap zich zoals dat in ons collectieve geheugen staat geprent, vol hunebedden, heide en schaapherders. De tentoonstelling laat daarmee overtuigend zien hoe kunstenaars ons beeld van Drenthe mede hebben bepaald. Maar wat voor beeld is dat eigenlijk? En is dat beeld wel terecht?


Mythevorming

De Franse school van Barbizon heeft een grote invloed gehad op de negentiende-eeuwse landschapskunst. Rond 1840 gingen schilders bij het plaatsje Barbizon en plein air schilderen, waarbij zij de natuur realistischer afbeeldden dan de dominante romantische landschapsschilders van die tijd. Nederland volgde het Franse voorbeeld met opkomende kunstenaarskolonies. Vooral het Gelderse Oosterbeek functioneerde als een ‘Nederlands Barbizon.’ (3) De aantrekkingskracht van Drenthe lag echter niet zozeer in de mogelijkheid om naar de natuur te schilderen, maar in het idee dat hier nog de ‘echte’ natuur te zien was. Schilders zochten in de negentiende eeuw ‘naar de mooiste ongerepte plekjes,’ vooral ‘op zoek naar een oude manier van leven die langzaam aan het verdwijnen was.’ (4) Drenthe was een van de minst gecultiveerde stukjes Nederland. (5) Drenthe had in die zin vooral een vergelijkbare functie als Tahiti had voor Gauguin: een ‘onbedorven’ omgeving waar de mensen nog in volledige harmonie met de ‘echte’ natuur leefden.

Dat zien we bij Julius van de Sande Bakhuyzen (1835-1925), de grootste pleitbezorger van het Drentse landschap. Zo schilderde hij rond 1890 een armetierige Schuur in Drenthe, tot verbazing overigens van de plaatselijke bevolking. De inwoners van Exloo konden ‘niet begriepen, dat hij niet liever het burgemeistershuus uuttiekent, dat toch veul mooier is als dien olden bult.’ (6) Met de toenemende industrialisatie en betere (spoor)verbindingen vanaf 1870 werd het ‘authentieke’ Drenthe echter moeilijker te vinden. (7) In 1910 schreef Van de Sande Bakhuyzen over de vooruitgang: ‘alles uitstekend maar ’t is de ondergang van de schilderachtigheid. Ik mag van geluk spreken dat ik Drenthe nog in een mooije periode gekend heb.’ (8)

Hij schotelt ons dan ook een geromantiseerd beeld van Drenthe voor, zoals de idyllische Rustende koeienhoeder aan oever van door bomen omzoomde waterkant (ongedateerd; afb. 1). De koeien drinken kalm uit een beekje in het lommerrijke landschap, terwijl in de verte een zonnige bloemenweide lonkt. Het met een losse toets geschilderde doek is één van zijn meest geslaagde werken. Het houdt de mythe van een onbedorven Drenthe in stand, net zoals het Drents Museum dat doet door dit werk als uithangbord van de tentoonstelling te kiezen.

Afb.2 Vincent van Gogh, Onkruid verbrandende boer, 1883, olieverf op doek op paneel, 30,5 cm x 39,5 cm, Drents Museum/Van Gogh Museum

Zand tegenover veen

Drenthe kent een fundamentele tweedeling tussen zand en veen. De bezoeker moet in deze thematische, niet-lineair opgebouwde tentoonstelling dan ook een keuze maken: ga ik linksom langs ‘Turf en veen’ of rechtsom via ‘Zand en hei’? Het veen-Drenthe is kaal en weinig aantrekkelijk. In de negentiende eeuw ploeterden turfstekers er in bittere armoe. Alleen Van Gogh vond dit ‘turflandje’ interessant; hij schilderde er De Turfschuit (1883) en – een recente aanwinst – ‘Onkruid verbrandende boer’ (1883; afb. 2) (9). Het zijn sombere werkjes met een enkel kleuraccent, die het zware, eenzame arbeidersleven verbeelden.

De meeste kunstenaars trekken echter naar het zand-Drenthe met zijn idyllische dorpjes en aantrekkelijke heidevelden. De pittoreske landschappen en dorpsgezichten zijn dan ook verreweg in de meerderheid. Zo dragen de kunstwerken bij aan de mythevorming van het mooie, ongerepte Drenthe. Ook het boerenleven wordt geromantiseerd. Illustratief is een van de topstukken, De Drentse Madonna uit 1893 van Jozef Israëls (1824-1911): een idyllisch, haast zoetsappig beeld van moederliefde in een poezelig landschap.

Een van de welkome uitzonderingen tussen alle nostalgische verbeelding van het nobele boerenleven is Het Kamperzand (1934) van Jan Meine Jansen (1908-1994). Dit landschap bij Havelte is wel woest en ledig, met sterke licht-donkercontrasten en diagonalen die spanning oproepen. Het zand lijkt te woelen en te wolken, je voelt de oerkracht van de natuur.


Hunebedden

Die oerkrachten worden ook verbeeld in een boeiende serie hunebedden. Ook toen men niet meer geloofde dat deze monumenten met hun loodzware stenen wel door reuzen gebouwd moesten zijn, bleven ze een mysterieuze sfeer oproepen. In de laat-romantische belangstelling voor het verleden zag men ze als geheimzinnige sporen uit de geschiedenis die met het landschap waren versmolten. (10) Zo schilderde Willem Roelofs (1822-1897) in 1861 Het Hunebed van Tynaarlo met een schaapherder tegen een dreigende lucht. Het hunebed lijkt veel groter en imposanter dan het feitelijk is. Het toelichtende bordje schetst Roelofs’ keuze: ‘Schilder ik de werkelijkheid? Blijf ik de romantische schilder die aangeeft hoe nietig de mens is te midden van de overweldigende natuur? Het wordt een mix. Je voelt de kou, de motregen en hoort de schapen. Maar je ziet ook een verheven, haast religieus monument.’

De vlot geschreven, vaak uitgebreide en informatieve toelichtingen bij de werken zijn een duidelijk pluspunt van deze tentoonstelling. Te meer omdat de bijbehorende publicatie van Annemiek Rens nogal teleurstelt. Het boek draagt weliswaar dezelfde titel als de tentoonstelling maar is een heruitgave van De schilders van Drenthe uit 2017. Dit mooie plaatjesboek bevat slechts minimale toelichtingen. Wie meer wil weten kan beter voor twee euro het Museum Magazine kopen, met een informatief artikel van Karlijn de Jong, of – antiquarisch verkrijgbaar – Roel Sanders’ Schilders van Drenthe of Saskia de Bodts catalogus van een eerdere Assense tentoonstelling, De Haagse School in Drenthe uit 1997. Die laatste bevat prima teksten die recht doen aan de reputatie die het Drents Museum met zijn zorgvuldig samengestelde tentoonstellingen en catalogi heeft opgebouwd.


Continuïteit en verandering

Het verhaal van de jaren 1850-1950 is ingebed tussen een proloog en epiloog, zodat de tentoonstelling eigenlijk 250 jaar beslaat (1770-2020). De mythevorming begon met Egbert van Drielst (1745-1818), de ‘Drentse Hobbema.’ Zijn – inderdaad Hobbemaëske – romantische doorkijkjes in boslandschappen zijn zeer kundig gemaakt en de moeite waard om voor het voetlicht te brengen. De curator laat hier echter wel een steek vallen: een tekening in krijt en waterverf en een olieverfschilderij tonen precies hetzelfde landschap (afb. 3-4), maar ze hangen uit elkaar en de overeenkomst wordt niet opgemerkt. De datering roept vragen op: de tekening In den Eext zou uit 1760 zijn, het schilderij Dorpsgezicht van Eext uit circa 1810. Van Drielst begon echter pas in 1772 in Drenthe te tekenen (11) en de tekening zal gebruikt zijn als studie voor het schilderij; beide dateren vermoedelijk eerder uit de jaren 1780 (12).

Afb.3 Egbert van Drielst, In den Eext, 1760 (?), waterverf en krijt op papier, 22,5 cm x 37 cm, Drents Museum

Afb.4. Egbert van Drielst, Dorpsgezicht van Eext, ca. 1810 (?), olieverf op doek, 90 cm x 125 cm, Drents Museum

Los daarvan zet Van Drielst wel de toon met zijn hoogromantische boslandschappen. In de eeuwen na hem hebben Nederlandse kunstenaars – evenals enkele buitenlanders, zoals Max Liebermann (1847-1935) en Alphonse Stengelin (1852-1938) – de mythe van het ongerepte Drenthe verder uitgebouwd. De epiloog bevestigt de mythevorming en laat zien dat tot op heden kunstenaars nog steeds de ‘onbedorven’ natuur opzoeken en weergeven. Hoewel dat tot eenvormigheid zou kunnen leiden, blijft de tentoonstelling boeien omdat er een grote variëteit aan stijlen en technieken te zien valt. Een symbolistische Simon Moulijn, knallende kleuren van De Ploeg-schilder Jannes de Vries, een surrealistisch aandoende Berend Groen, een knappe kleurenhoutsnede van Siemen Dijkstra – het is een mooie staalkaart van de Nederlandse figuratieve kunst. Er zijn onbekende pareltjes te ontdekken als het Chinees-geïnspireerde Winter Drentse Aa (1941) van Jan Zondag (1891-1982), die het heideveld mysterieus laat zinderen. Of een mooie ets van To Cool-van Oosten Slingeland (1887-1975), een van de vrouwelijke kunstenaars die hier ook aandacht krijgen. Sluitstuk van de tentoonstelling is het intrigerende Erica uit 2019 van Saskia Boelsums (1960). Deze kunstenaar van het jaar 2020 bewerkt haar foto’s op het scherm als een schilderij, resulterend in een combinatie van traditie (een doorkijkje!) en vernieuwing (bijvoorbeeld het door Instagram beïnvloede vierkante formaat). (13)

Eenzijdig beeld

Barbizon van het Noorden schetst al met al een mooi, maar eenzijdig beeld van het Drentse landschap. Die eenzijdigheid zit enigszins in de nadruk op het mooie, pittoreske zand-Drenthe met het goede boerenleven; de kale landschappen van het veen-Drenthe met het harde arbeidersleven komen wel aan bod, maar staan in de schaduw van de mooie plaatjes. Dat valt echter te billijken, omdat het onderdeel is van het kunsthistorische verhaal: het zand-Drenthe oefende immers de grootste aantrekkingskracht uit op kunstenaars, net als op hedendaagse toeristen.

Problematischer is de eenzijdige nadruk op het ‘onbedorven’ Drenthe. Halverwege de negentiende eeuw was het landschap nog woest en ledig, maar zoals Auke van der Woud in Een nieuwe wereld beschrijft, heeft Drenthe net als de rest van Nederland in de decennia erna een ingrijpende (her)inrichting van het Nederlandse landschap ondergaan, met vergaande ruilverkaveling, aanleg van infrastructuur en stadsuitbreiding. Ongerept is Drenthe al lang niet meer. Ook staat, zoals de tentoonstelling terloops aanstipt, de ruimtelijke ordening momenteel voor grote uitdagingen als energietransitie en circulaire landbouw, die het Drentse landschap ingrijpend kunnen veranderen. (14) Maar dat zien we allemaal niet terug in de beelden die deze tentoonstelling ons voortovert. Zo slaagt de tentoonstelling wel in haar opzet het kunsthistorische verhaal te vertellen, maar niet helemaal in haar doelstelling om ook het landschapsverhaal te vertellen. Door de ongereptheid te blijven benadrukken, blijft de cultivering en ruimtelijke ordening van het landschap onderbelicht. Terwijl Julius van de Sande Bakhuyzen al in 1910 de ondergang van de schilderachtigheid betreurde, bleven kunstenaars vooral de pittoreske en ‘authentieke’ kanten van het Drentse land en (boeren)leven opzoeken en verbeelden. (15) Zij hebben de mythe van het mooie, ‘ongerepte’ land mede vormgegeven en in stand gehouden. De tentoonstelling bestendigt deze mythe nog eens door alleen deze kant van het Drentse land te laten zien. De boodschap is daarmee duidelijk: wie terugverlangt naar de ‘echte’ natuur en het ‘authentieke’ leven hoeft niet naar Tahiti. Je vindt het – nog steeds – dichtbij, in Drenthe.

Noten

1) Vincent van Gogh aan Theo van Gogh, ca. 22 oktober 1883, Amsterdam, Van Gogh Museum, inv.nr. b358 a-b V/1962.

2) Annejet Fransen, “‘Drenthe is voor mij één groot schilderij.’ Interview Annemiek Rens, samensteller Barbizon van het Noorden,” Drents Museum Magazine (november 2019), 15.

3) Zie bijvoorbeeld Jenny Reynaerts, Spiegel van de werkelijkheid. 19de-eeuwse schilderkunst in Nederland (Brussel/Amsterdam: Mercatorfonds/Rijksmuseum, 2019), 190; Jolanda Hoogervorst, Gerard Bilders en het Geldersch Barbizon (Arnhem: Gemeentemusea Arnhem, 1998).

4) Reynaerts, Spiegel van de werkelijkheid, 244. Illustratief zijn Haagse School-schilders als Willem Roelofs. ‘Bij voorkeur kozen de schilders echter voor de verbeelding van een pre-industrieel Nederland. Die belangstelling kwam overeen met de behoefte aan ongerepte natuur bij de nieuwe stedelijke bevolking (…). Zo ging de roem van Roelofs gelijk op met de ontdekking van de Hollandse natuur.’ Ibid., 281.

5) Begin negentiende eeuw bestond Drenthe voor 70 procent uit woeste grond. Auke van der Woud, Het lege land. De ruimtelijke ordening van Nederland 1798-1848, 3e druk (Amsterdam/Antwerpen: Uitgeverij Contact, 1998), 213.

6) Geciteerd in het bijschrift op de tentoonstelling bij Julius van de Sande Bakhuyzen, Schuur in Drenthe, ca. 1890.

7) Zie over de ingrijpende veranderingen in de ruimtelijke inrichting in de tweede helft van de negentiende eeuw: Auke van der Woud, Een nieuwe wereld. Het ontstaan van het moderne Nederland (Amsterdam: Bert Bakker, 2011).

8) Geciteerd in het bijschrift op de tentoonstelling bij Julius van de Sande Bakhuyzen, Heidelandschap in Drenthe, 1913. Vgl. hoe J.G.C. Vegter, die rond 1915 op bezoek was bij Van de Sande Bakhuyzen, beschrijft hoe de schilder herinneringen ophaalt aan veertig jaar eerder: ‘Ja, dat was een andere tijd. (…) Toen was er nog geen spoor bekend (…). ’t Was er nog zoo echt landelijk rustig. En primitief mooi!’ J.G.C. Vegter, “Drenthe, het land van de kunstschilders,” Nieuwe Drentsche Volksalmanak 34 (1916): 205.

9) Van Gogh beschrijft dit in de brief aan broer Theo (zie noot 1) als volgt: ‘Ziehier een paar avond effekten – ik zit nog steeds op dat onkruidverbrandertje, dat ik wat toon aangaat in een geschilderde studie beter heb dan vroeger, zóó dat het meer de grootheid der vlakte en het vallen van den avond geeft en ’t vuurtje ’t eenige lichtstipje is met ietwat rook.’

10) Saskia de Bodtet al., De Haagse Schoolin Drenthe (Assen/Zwolle: Drents Museum/Waanders Uitgevers, 1997) 16-17. Tentoonstellingscatalogus.

11) Bert Gerlagh, “Leven en werk van Egbert van Drielst,” in Egbert van Drielst 1745-1818, red. Bert Gerlagh en Eveline Koolhaas-Grosfeld (Zwolle: Waanders Uitgevers, 1995), 83. Volgens Vegter, “Drenthe,” 179, zwierf Van Drielst tussen 1786 en 1800 in heel Drenthe rond.

12) Bert Gerlagh noemt de tekening uit het Drents Museum een studie voor het schilderij (Gerlagh, “Leven en werk,”84), zodat ze vermoedelijk uit ongeveer dezelfde periode zullen stammen. Gerlagh geeft geen datering voor het schilderij uit Assen, hier getiteld Gezicht te Eext (ibid., 82). Tekening en schilderij worden in de eindnoot vermeld als ‘Drents Museum Assen, inv.nr. P 1979-103 en schilderij hiernaar, Drents Museum, inv.nr. 1984-7’ (ibid., 108, cursivering toegevoegd). Omdat Gerlagh een vrijwel identieke tekening, Gezicht te Eext, dateert in 1784 (of 1789) (ibid., 81), lijkt het mij aannemelijk dat beide Assense werken ook uit de jaren 1780 stammen.

13) ‘Ik ga uit van het onbewerkte ruwe bestand van de foto (…). Die bestanden zijn nogal flets en worden pas interessant door het toevoegen van kleur, contrast, scherpte, onscherpte, donker en licht. Ik bewerk de foto alsof het een schilderij is dat op een ezel staat. Heel minutieus,’ zo legt Saskia Boelsums uit in Paul Klarenbeek, “‘Met code rood of oranje pak ik direct mijn camera.’ Interview Saskia Boelsums, landschapsfotograaf,” Drents Museum Magazine (november 2019), 30.

14) Zie Harry Tupan, “Voorwoord,” in Rens, Barbizon van het Noorden, 7. In een van de interessante korte video’s die op een interactief scherm te zien zijn, eindigt landschapshistoricus Theo Spek zijn verhaal met de grote opgaven van nu: klimaatverandering, de energietransitie en vergroening van de landbouw. In een andere korte video legt boer Gerrit Schuurhuis zijn kringlooplandbouw uit.

15) Vgl. Marjan van Heteren, “Willem Roelofs, baanbreker van het moderne landschap,” in Willem Roelofs 1822-1897. De adem der natuur, red. Marjan van Heteren en Robert-Jan te Rijdt (Bussum/Oss/Rotterdam: Thoth/Museum Jan Cunen/Kunsthal Rotterdam, 2007), 39: ‘treinen, telegraafpalen, schoorstenen en andere kenmerken van het snel oprukkende industrialisme werden door Roelofs en zijn tijdgenoten zoveel mogelijk geweerd.’

Literatuurlijst

Bodt, Saskia de, Jeroen Kapelle, Mariëtte den Bieman-Smithuis, en Jan Jaap Heij. De Haagse School in Drenthe. Assen/Zwolle: Drents Museum/Waanders Uitgevers, 1997. Tentoonstellingscatalogus.

Fransen, Annejet. “‘Drenthe is voor mij één groot schilderij”. Interview Annemiek Rens. samensteller Barbizon van het Noorden.” Drents Museum Magazine (november 2019): 15-18.

Gerlagh, Bert. “Leven en werk van Egbert van Drielst.” In Egbert van Drielst 1745-1818, red. Bert Gerlagh en Eveline Koolhaas-Grosfeld. Zwolle: Waanders Uitgevers, 1995: 9-109.

Gogh, Vincent van, aan Theo van Gogh, ca. 22 oktober 1883, Amsterdam, Van Gogh Museum, inv.nr. b358 a-b V/1962.

Hoogervorst, Jolanda. Gerard Bilders en het Geldersch Barbizon. Arnhem: Gemeentemusea Arnhem, 1998. Tentoonstellingscatalogus.

Jong, Karlijn de. “Kunstenaarskolonies in Nederland.” Drents Museum Magazine (november 2019): 22-25.

Klarenbeek, Paul. “‘Met code rood of oranje pak ik direct mijn camera.’ Interview Saskia Boelsums, landschapsfotograaf.” Drents Museum Magazine (november 2019): 30-31.

Rens, Annemiek. Barbizon van het Noorden. De ontdekking van het Drentse landschap 1850-1950. Zwolle: WBOOKS, 2019. Tentoonstellingscatalogus (?).

———. De schilders van Drenthe. Zwolle/Assen: WBOOKS/Drents Museum, 2017.

Reynaerts, Jenny. Spiegel van de werkelijkheid. 19de-eeuwse schilderkunst in Nederland. Brussel/Amsterdam: Mercatorfonds/Rijksmuseum, 2019.

Sanders, Roel. Schilders van Drenthe. Zuidwolde: Stichting Het Drentse Boek, 2001.

Tupan, Harry. “Voorwoord.” In Annemiek Rens, Barbizon van het Noorden, Zwolle: WBOOKS, 2019: 7.

Vegter, J.G.C. “Drenthe, het land van de kunstschilders.” Nieuwe Drentsche Volksalmanak 34 (1916): 173-229.

Woud, Auke van der. Het lege land. De ruimtelijke ordening van Nederland 1798-1848, 3e druk. Amsterdam/Antwerpen: Uitgeverij Contact, 1998.

———. Een nieuwe wereld. Het ontstaan van het moderne Nederland. Amsterdam: Bert Bakker, 2011.


De mythevorming van het Drentse landschap - Bert-Jaap Koops

23 april 2020

Vorige
Vorige

In Conversation with DNK Amsterdam: The experimental art and music performance collective discusses improvisation, situations and audience

Volgende
Volgende

Call for Papers: Het monument